WOODEN SHOES RANCH



De Wooden Shoes Ranch


Eigenlijk kwam het allemaal door de zwager en schoonzuster van Manke Nelis. Die zwager en schoonzus hadden een zomerhuisje op de punt van een weiland, ingeklemd door 2 sloten en 2 jachthavens, in Vinkenveen. Een huisje kon je het eigenlijk niet noemen want door achterstallig onderhoud en de gebruikte materialen waar het optrekje mee opgebouwd was leek het meer op een ruim uitgevallen karntonnendoos welke te lang in een stortbui had gestaan.
De wanden, gemaakt van hardboard en geverfd in een donkergroene kleur, waren door het vocht zo bol komen te staan dat het leek dat ze elk moment konden ontploffen. Kortom het zomerhuisje was niet meer dan een krot. Omdat de eigenaar en eigenares nicht en neef van mijn opoe waren, en ik ze dus tante en ome mocht noemen, wilde vanwege hun ouderdom en  het vele onderhoud van het huisje af  en hadden ze het huisje via opoe aan mijn ouders voor weinig te koop aangeboden. Mijn moeder die altijd al een buiten had willen hebben, gaf mijn vader opdracht om vlot toe te happen omdat je maar eenmaal in je leven zo’n pracht van een aanbod zou tegenkomen.

Aldus werd, nog ongezien, het buitenhuis in Vinkenveen, voor minder dan weinig, eigendom van ons gezin.
Dat mijn vader daarna dag en nacht, jaar in jaar uit, bezig is geweest om het geval tot een soort van bungalette om te bouwen onder andere door het ding te voorzien van solide steigers, fundering en alles wat voor een optimaal woongenot nodig was is niet meer dan een detail. Het huisje werd bekleed met houten schaaldelen, in de standlak en siccatief gezet en op de steiger en het hekwerk een aantal kleine klompjes aangebracht. Hans, niet voor niets grafisch ontwerper, schilderde in een fraai korps de door hem bedachte naam; “Wooden Shoes Ranch” op het hek.  Gelukkig voor mijn Pa dat het voorstel van mijn moeder de Bungalette te voorzien van een extra verdieping, door geld gebrek, niet door kon gaan.
Bij mijn tweede bezoek aan het huisje zag ik aan de overkant van de sloot, behorende bij de meest rechtse jachthaven, een aantal zeilbootjes liggen en ontdekte dat in een van de bootjes een oud leerling van mijn lagere school Hans en naast hem aan boord een buurjongen, Robbie, die ik nog kende als medewerker van mijn straatcircus en daar weer naast een knaap met een uilenbril die ik niet kende. Ik schreeuwde of ze hier altijd met de boot lagen? Hans riep terug dat, dat inderdaad zo was en vroeg gelijk hard schreeuwend terug wat ik hier deed.












v.l.n.r. Barboot Peter - de kleine BM van Hans en de kleine BM van Gerrit

Dit geval hier, achterom wijzend op het fort van Sjako, is ons huisje. Dan zijn we buren antwoordde de jongen met de bril met een hete aardappel in z’n keel ad rem. Bijgoochem dacht ik. Straks effe koffie drinken bij 't café bij de sluis? vroeg Robbie, goed riep ik terug.
Naast de sluis was een café dat gedreven werd door de sluiswachter en z’n vrouw en bij hen kon je ook een roeiboot huren. De broer van de sluiswachter/caféhouder was de eigenaar van de weilanden, de koeien die daarop graasden en de, wat door moest gaan voor, de Jachthaven. De jachthaven zelf bestond namelijk uit niet meer dan een paar houten palen om je bootje aan vast te leggen, een paar gammele steigers en een loods die als winterstalling voor een aantal scheepjes gebruikt werd. In die zelfde loods konden in het voorjaar en zomer sportvissers overnachten.
Ik heb nog twee koffie verzuchte de brillenman zijn portemonnee
omkerend.
Dan schiet ik het wel even voor en Robbie liet trots een briefje van tien gulden zien. Jij? Goed voor Honderd koffie? vroeg Hans niet begrijpend, je komt anders altijd koffie tekort en laat ons meestal betalen. Ik begreep van de hele conversatie niet ene moer en mompelde hoezo honderd koffie? Rob houd toch een briefje van tien omhoog? Nou het is heel simpel genoeg hoor reageerde Hans. Wij rekenen alles om in koffie en de koffie kost hier een duppie vandaar.
Hoewel mij de logica qua rekenkundige formule geheel ontbrak antwoordde ik alleen met een dommig Oh! Ik diepte mijn portemonnee op uit mijn kontzak en telde de muntjes die daar in zaten. Drie duppies, een stuiver en drie cent. Net te weinig voor een rondje koffie voor vier personen. Hopende dat die Bril niet van koffie hield en ik dus met een rondje van drie koffie weg zou komen ging ik het rijtje af. Jij koffie Hans? tuurlijk was zijn antwoord en nog voor ik verder kon vragen bestelde Robbie roepend richting toonbank alvast op mijn naam vier koffie bij de café baas die de bestelling met een potlood op het marmerblad van de toonbank schreef. Jezus sta ik verdomme gelijk voor twee cent in het krijt. De koffie, meer een soort bruinemelk, werd nadat ie eerst op het buffet was omgeroerd, gebracht en de kopjes zonder schoteltje nogal luid door de kastelein op tafel gedeponeerd. De café baas verschoof een enorme sigarenpeuk uit zijn rechtermondhoek keek mij aan en sprak; ik ken jou niet dus gelijk afrekenen! Veertig cent! Eh, ik kom, eh, twee cent te kort en ik overhandigde de cafébaas m’n hele kapitaal. Naam! Riep de cafébaas. Oh ik ben Peter. En verder?
Nou verder hebben m’n ouders, wijzend uit het zijraam van de kroeg, daar dat huisje overgenomen, mijn vader is hier geweest voor de huur. Nou niet bij mij sprak de cafébaas, dat land is van m’n broer. Nou die twee cent laat ik wel even staan maar voor dat je naar huis gaat straks eerst betalen.
Met een rode kop van schaamte kon ik alleen maar knikken. Begrijp je nu waarom wij alles in koffie omrekenen? Ik keek naar Hans die dat zojuist gezegd had en knikte begrijpend.
Tenminste ik begreep dat als je in dit café dacht dat je op de lat kon consumeren de kroegbaas er persoonlijk voor zou zorgen dat je het eind van de dijk richting huis nooit zou halen, laat staan dat je ooit nog in het café toegelaten zou worden en wat erger nooit meer geschut zou kunnen worden. Ik stond met recht voor 2 centen voorschut.
Ik boog me naar de vogel met die uilenbril, die tot nu toe alleen nog maar van mijn koffierondje had gedronken en vroeg hoe heet jij eigenlijk? Mijn naam is Bastiaan. Vrinden echter noemen mij meestal Bas. Bij het woord vrinden leek het net of de hete aardappel met alle geweld uit de keel van brillemans wilde ontsnappen en de naam Bas sprak ie uit of der geen einde aan de S kwam. Nou je hebt zeker begrepen dat mijn naam Peter is? Bastiaan Bril knikte om vervolgens het woord te nemen.
Er komt een Paard een Café binnen. Ik keek enigszins geschrokken om richting entree van het café maar zag niks. En, vervolgde Bas, dat paard besteld een glas bier, neemt en slok, begint te hinniken en zegt je kan merken dat er bijna geen…. Rob en Hans schieten hardop in de lach zodat ik net het einde van Bas z’n verhaal niet goed meer kan volgen. Ik hoor hem alleen nog zeggen “er in zit”. Al goed Bas suste Hans ik zal wel bestellen, meneer Nico vier bier graag.  Amstel uit de fles en Heineken uit de pomp sprak Rob plechtig alsof ie zojuist de Nobelprijs voor Scheikunde had ontvangen. Ik kreeg een flesje Amstel voor me op tafel en nam een slok en probeerde het vocht binnen te houden Amstel of Heineken ik proefde geen verschil. Wellicht omdat het de eerste slok bier was die ik ooit gedronken had. Zonder me verder in te houden riep wel Godverde, Getverdemme! En spoog het lauwe bier recht in de asbak op de tafel. Lul! Klonk het gelijk uit drie kelen, had dan gelijk gezegd dat je geen Bier lust, dat zijn verdomme vijf koffie over de balk.
Ik wilde reageren maar voor ik iets kon uitbrengen bestelde Bas met z’n aardappelstem zo dat iedereen in de kroeg het kon horen: Meneer Nico doe deze meneer, wijzend op mij, u weet wel die knaap die nog schuld bij u heeft, een chocomelletje met een rietje.
Meneer hier kan namelijk niet tegen drank. Nu was het mijn beurt om Lul te roepen. LUL…. en tegelijk schoten we met z’n vieren in de lach.
Wat voor boot heb jij eigenlijk? vroegen ze even later aan mij. Ik een boot? Nee zeg maak me niet graag, ja der ligt een heel klein oud roeibootje op de steiger bij het huisje, maar dat ding kun je nauwelijks een boot noemen, trouwens dat ding is geloof ik nog lek ook. Maar je zeilt wel? Was de volgende vraag. Nee zeilen kan en doe ik ook niet, trouwens ik heb nog nooit in een zeilboot gezeten laat staan gezeild. Nou ja een keer met een vriendje in zijn zeilkano op de Amstel vlakbij de Berlagebrug. Maar dat was van korte duur, dat ding was zo gammel dat ie vijfminuten al om geslagen was. Ik geloof door een gijp of zoiets. En jullie? vroeg ik zeilen jullie wel. Ja, en Hans wees door het raam met z’n vinger in de richting van z’n boot. Daar in de verte, kijk daar, dat is mijn kleine BM maar tijdens zeilwedstrijden vaar ik met m’n Pluisje, dat is een soort kleine Stern. Ja, ja, antwoordde ik, met een grimas op mijn gezicht of ik zojuist aan een zeil regatta had meegedaan en zopas van boord was gestapt.













Mijn Vader Joop en het wankele roeibootje – en ik....Tarzan sta achterop


En jullie, Rob en Bas aankijkend. Wij zijn opstappers of beter wij zijn bemanning bij Hans. Peter, als je wilt kan je aanstaande zondag meevaren. Lijkt me leuk antwoordde ik. En als het meezit gaan we rietzeilen. De wie? Vroeg ik. Rietzeilen met een paar leuke meiden. Eerst een kort tochtje met de meiden over de plas en daarna Botshol in en dan afmeren tussen het riet. Hoe kom je dan aan de meiden vroeg ik nu echt nieuwsgierig geworden. Nou gewoon die staan meestal in het weekend op de grote steiger te wachten of ze mee mogen varen.
Meesterlijk, lijkt me een goed plan dus reken maar op mij. Maar als jullie het niet erg vinden ga ik nu even naar het huisje terug want ik denk dat m’n vader zo terug naar Amsterdam wil met de auto. Ik zal zorgen dat ik zaterdag met de fiets of de brommer hier naar toe kom, dan hoef ik niet met die ouwe mee en kan ik hier blijven slapen. Luitjes tot zaterdag. Ik stond op en bedacht me ineens dat ik nog twee cent moest afrekenen.
Ik liep langs de Caféhouder en zei ik kom direct nog even die twee cent brengen hoor. De sigaar van de Cafébaas verplaatste zich van rechts naar links en hij mompelde nou eh zaterdag is ook goed ik, laat jouw schuld nog wel even staan. Oh dank u meneer Nico.
Zaterdag na m'n werk en het avondeten bromde ik op m'n Victoria in de schemer naar Vinkenveen, parkeerde de brommer langs de dijk, de Winkeldijk, en tijgerde door het hoge gras van het weiland en ontsloot het huisje.
Shit wat is het hier rete donker en stootte gelijk mijn knie nogal pijnlijk aan de molen van een werphengel. Luid vloekend vervolgde ging ik op zoek naar lucifers om de gaslamp in het woonvertrek aan te steken.

Op de tast trok ik het gordijn van het keukenraam open en vond de lucifers. Nu het zicht iets beter was door het invallend maanlicht in de keuken trok ik ook de gordijnen in het woonvertrek open en ontwaarde de butagaslamp boven de eettafel liftte de glazen beschermingkolf omhoog om bij de gaskous te komen en draaide de  gaskraan open en ontstak een lucifer. Niks, nada, geen gas en de lucifer beet zich met een gemeen heet kopje in m'n vinger vast. Waar ik alle vloeken, als atheïstisch opgevoede jongeling vandaan haalde weet ik niet maar na de laatste GVD ging ik op zoek naar de hoofdkraan van de butagasinstallatie. Buiten achter het huisje in een gammele kist stond de fles met gas en draaide de hoofdkraan open. Vanuit het donker hoorde ik de hete aardappel van Bastiaan Uilenbril met  de tekst: Lukt het? Ietwat dommig reageerde ik met watte? Ik vroeg of het wil lukken. Nee! antwoordde ik nogal korzelig. Ik krijg verdomme het licht niet aan. 
En nog voordat ik verder wilde gaan met mijn uitleg, reageerde Brillemans met: Lul! Wacht maar even en de bril stapte op een soort van vlot, duwde zich af en parkeerde het vlot langs onze steiger.    Hier LUL een zaklantaarn, kun je zien wat je doet.
Gewapend met de zaklantaarn lukte het me de gaslamp in no time aan de praat te krijgen en het woonvertrek onder te dompelen in een zee van licht. Inmiddels was Bas Brillemans ook het huisje binnen geslopen en vroeg, waar ga je slapen? In de slaapkamer natuurlijk antwoordde ik, beetje stomme vraag hoor Bastiaan. Bas trok het deurtje naar de slaapkamer open, draaide z'n hoofd naar mij toe en zei, volgens mij heb je voor slapen wel een bed nodig. Der staat hier geen bed hoor! Trouwens dekens en zo, ontbreken volgens mij ook.
Over de schouder van Bas, keek ook ik het slaapkamertje in en zag dat er niks, buiten een paar opgebroken vloerdelen, inderdaad niks was. Heb je een slaapzak? was de volgende vraag van Bas. Nee, was m'n korte antwoord, maar wacht ik zal eens in deze kast kijken en zag een stapel keurig opgestapelde kleden liggen. Ik trok een kleed uit de kast, rolde het kleed uit en na enige aarzeling reageerde ik met, volgens mij kan ik makkelijk op en onder een paar van die kleden slapen. Opnieuw was de kort en krachtige reactie van Bas, LUL. En gelijk verliet hij het huisje stapte op het vlot, duwde zich af, lande aan de overkant van de sloot, legde het vlot vast, stapte af, rende naar de kleine BM, stapte aan boord en kwam op een holletje weer terug met een soort rol onder z'n arm, maakte het vlot weer los, duwde zich weer naar de steiger van ons huisje, legde weer vast, stapte van het vlot af en duwde mij de rol in m'n handen.
Dat’s een slaapzak LUL en stapte grinnikend weer op het vlot.  Beteuterd om zoveel domheid van mijzelf dat ik niet van te voren had gecontroleerd of ik überhaupt wel in het huisje had kunnen slapen, stapte ik het huisje weer in, drapeerde het kleed uit de kast als onderdeken op de grond, rolde de slaapzak uit en vouwde van een tweede kleed een hoofdkussen.
Kortom ik had een echt bed. Ik was nog niet klaar met mijn zojuist gecreëerde slaapplek of ik hoorde drie stemmen brullen Peter! We gaan nog even naar 't Sluis Café, kom je ook zo? 
                                                                                                                               
Om 10 uur werd ik met een schok wakker en had het gevoel of ik de nacht geheel door de mangel was genomen. En de smaak in mijn mond leek nog het meest op de geur van een kamer van een bejaarde sigarenroker vermengt ranzige boenwas en een walmend Haller petroleumstel. Had ik, ik drink geen Bier, me ook maar niet moeten laten verlijden om voor 50 koffie Bier te drinken. Ik stond op, waggelde als een zombie naar het keukentje en… ….GVD LUL, vloekte ik tegen mezelf, je hebt geen brood meegenomen! Zie je nou die Bril, die Bas heeft gelijk, Peter je bent een LUL!
Ik stopte mijn kop onder de kraan, waar geen water uit kwam, omdat mijn vader nog niet klaar met de renovatie van een melkbus die als watervat diende.  Met de pee in m'n lijf kleedde ik me aan, piste en verliet het huisje en ging naar het sluis Café  om daar met eieren en spek te ontbijten. Want met het rietzeilen in het vooruitzicht zou ik beslist wat extra energie kunnen gebruiken. Nadat ik de uitsmijter soldaat had gemaakt liep ik naar de toonbank van meneer Nico om af te rekenen.











Bas & Peter leggen samen de zeilboot aan.


Ik greep in m'n achterzak en merkte gelijk dat m'n portemonnee nog in het huisje lag. De sigaar van meneer Nico verplaatste zich weer naar de linkerkant van z'n lip en baste dat’s een gulden en vijftig en wilde tegelijk mijn met potlood geschreven tegoed van het marmer toonbankblad wissen. Ik piepte nog net op tijd, met een sorry ik heb portemonnee in het huisje laten liggen.
Het gezicht van meneer Nico verschoot van kleur, keek mij priemend aan,rolde zijn sigaar naar z'n rechtermondhoek en zette een ferme streep onder mijn naam en het openstaande bedrag. Vervolgens draaide meneer Nico zich om en liep weg. Tering, sta je verdomme weer in het krijt, LUL die je der bent.

Nou ja, vlot de kroeg uit en maar even langs de jongens en vragen hoe laat we zouden gaan rietzeilen. Via een kettingpontje belande ik op de akker en de sloot aan de overkant van ons huisje, waar Hans zijn kleine BM afgemeerd lag. Ik klopte op de voorplecht en het dekzijl werd nadat ik zeker tien keer had geklopt naar voren geschoven en een dromerige kop vol piekhaar werd zichtbaar gevolgd door nog twee bolletjes piekhaar. Robbie deed als eerste het woord en vroeg met een kraakstem; Wat mot je verdomme? Hoe laat gaan we rietzeilen? Hoe laat is het nu, was de wedervraag. Ik keek op m'n horloge, 't is nu elfuur. Nu klonk gevloek uit alle drie de piekhaar kelen met de tekst LUL het is verdomme nog nacht. En gelijk werd de dektent weer terug geschoven. Daar stond ik nu, geen idee hoe laat de beloofde rietzeilvaartocht zou beginnen.
Ik liep terug naar het kettingpontje trok mezelf naar de overkant, stapte uit en liep naar de kop van de steiger bij de plas. Ben benieuwd of der al meiden staan te wachten voor een rietzeil tochtje. Nee, geen meiden te bekennen, althans geen leuke. Wel een spichtig meisje met een bleek koppie vol jeugdpuistjes, gekleed in jurkje met een treurig bloemmotief dat zo ruim over de knie viel dat het leek of dat ze geen onderbeentjes had. Waarschijnlijk door een thuisnaaister vervaardigd op basis van een knippatroon uit het damesblad EVA. Ik liep naar het meisje toe en vroeg; sta je te wachten op een lift? Hoe bedoel je? Nou of je straks gaat rietzeilen? Het meisje verslikte zich, werd vuurrood en krijste; viezerik! Je denkt toch niet dat ik…
Oh, sorry onderbrak ik haar, kijk zie je ik ben hier op de haven nieuw en heb geen idee hoe het er hier allemaal toegaat en zo. Kijk mijn maatjes gaan straks zeilen en ik mag voor de eerste keer met ze mee en heb ze waarschijnlijk, wat dat rietzeilen betreft niet zo goed begrepen.
Het vuurrode kopje van het meisje betrok langzaam weer in de richting van vaalgrijs en ze vroeg met een piepstemmetje, hoe heet jij? Peter antwoordde ik.











Ontbijt in de boot met de Wooden Shoes Ranch op de achtergrond

Nou aangenaam kennis te maken en mijn naam is Charlotte, maar jij mag me Lotte noemen. Ik ben de dochter van de bakker hier uit het dorp. Ik schoot in de lach bij de gedachte dat het witbrood van haar vader waarschijnlijk net zo grijs was als de huidskleur van z'n dochter. Waarom lach je? kiftte ze, je lacht me toch niet uit hè?
Nee sorry maar ik moest denken aan een mop die ik zopas hoorde die ging ook over graan en over een Paard die een café binnen komt. Na een korte stilte vroeg ze op plechtige toon; Peter heb je verkering? Nee Lotte, ik heb geen verkering. Peter, wil je verkering? Nou Lotte daar heb ik eigenlijk nog nooit over nagedacht. Zeg Peter? Zou je met mij verkering willen hebben?
Hoewel ik nooit eerder met een mondvol tanden had gestaan, antwoordde ik tot mijn eigen ongeloof, Ja hoor Lotte dat wil ik wel. Lotte keek me gelijk verliefd aan, sloeg haar arm om me heen, vlijde haar puistjes in mijn nek en lispelde zacht; dan mag je straks met mij rietzeilen.
Nadat ik me uit haar omarming had verlost keek ik haar diep in haar ogen aan en sprak, sorry maar ik moet nu even naar mijn vrienden om te kijken hoe lang het nog duurt voor we vertrekken. Wacht hier maar op me je zult wel zien wanneer we hier langs de steiger varen. Ik gaf Lotte een afwezige kus op haar wang en spurtte naar het kettingpontje. De BM was inmiddels van haar dektent verlost en samen met het ontbijtservies en een drietal doorweekte dozen met etenswaar op de kant gepleurd.
Robbie merkte me als eerste op en wenkte me om aan boord te stappen. Ik wilde net op het voordek stappen onderbroken door Hans met het commando LUL maak de landvast los. Hoewel ik nooit eerder het commando landvast had hoeven opvolgen, begreep ik dat ik een stuk touw verbonden met de boot en de dijk moest los maken. Ik trok met enige moeite een groot soort haring met het landvast touw uit de grond. Nee LUL alleen de landvast los maken, steek die haring weer terug de grond in! Ik stak de harig terug de grond in en kroop daarna in wankel evenwicht aan boord en begon gelijk te kakelen. Boy's ik heb geloof ik een probleem ik heb zojuist op de steiger verkering gekregen met ene Lotte, de dochter van de bakker hier uit het dorp. En wat erger is ze wil meevaren. Uit drie kelen klonk een enorm gelach en Robbie vroeg me tussen het proesten door, Lotte was haar naam niet? Ja, antwoordde ik.
En Bas hoorde ik zeggen, een nogal preuts meisje he? Klopt antwoordde ik en een beetje een tutje. Nu leek het net of de drie Boys elk moment door hun gegier overboord zouden springen. Ja, ja, Peter, Lotte is een toonbeeld van preutsheid alhoewel ze wel door alle rietzeilers op deze plas, doorgelegen is. De bijnaam van Lotte is dan ook niet voor niets, "de Botsholsnol".












Diner aan boord –Bas – Gerard -Hans –Rob

Met vereende kracht peddelden we de BM door de sloot naar grote steiger aan de plas. We legden aan en hesen de zeilen. Lotte stapte zonder iets te zeggen ook aan boord en nestelde zich op het bankje naast mij neer. Bas maakte het scheepje los en sprong soepeltjes via de voorplecht in de kuip. Hans trok aan de helmstok en stuurde naar rechts richting Botshol. Na een poosje gevaren te hebben kwamen we in gedeelte vol met kleine beboste eilandjes. Hans voer recht op een van die eilandjes af en vlak voor de kant stuurde hij de boot zo dat het schip in een keer geheel stil aan de oever van het eiland lag. Vervolgens gaf hij mij een por in mijn zij en riep alleen maar jullie, mij en Lotte aankijkend, afstappen. Zonder verder na te denken greep ik Lotte beet en trok haar mee het eiland op, waarbij mijn linker schoen in de blubber bleef steken. Hans voer op het moment dat ik en Lotte veilig op het eiland stonden weg.

In de verte kon ik ze nog horen gieren van de lach en Bas riep daarbij over een uurtje zijn we weer terug hoor! Lotte leek nu nog witter dan wit en pruilde wat zijn jouw vrienden gemeen ons hier zo achter te laten. Ach zei ik zo stoer mogelijk straks komen ze ons toch gewoon weer ophalen. In de tussentijd kunnen wij ons toch wel vermaken? toch? Ja maar ik vind het hier heel eng hoor! Nou weet je wat we kijken of we het hier een beetje gezellig kunnen maken samen, goed? Ik sloeg daarbij m'n armen om Lotte heen en drukte voorzichtig een kus tussen de puistjes op haar wang. De reactie van Lotte op mijn kus was geheel onverwacht. Lotte sloeg haar armen als twee klemmen om me heen en begon me als een razende af te lebberen, trok me naar beneden en zwiepte me tussen het lover in het gras.
Rap trok ze haar blouse en BH uit, ritste mijn broek open en begon me te pijpen. Na een poosje keek ze even op en fluisterde gezellig zo saampjes he? Op haar vraag klonk mijn Ja heel anders dan anders. En ook de gedachte dat dit waarschijnlijk echte verkering betekende kwam spontaan op. Maar of dat dan ook gelijk verkering voor eeuwig, met Lotte, zou betekenen? Nou dat dacht ik niet. Toen Lotte klaar was met het fluitspel mocht ik Lotte met mijn vingers bespelen. Waarbij ik Lotte zo af en toe tot de orde moest roepen om niet het hele eiland door mijn Fingerspitzengefühl kaal te plukken of dat zij met haar harde kreunen de plezierjachten in gevaar zou brengen. Lotte kwam met gesloten ogen klaar. Na een poosje gelegen te hebben kneep ik zachtjes in haar borst en fluisterde; "Gezellig he". Ja zeker maar eh Peter…. Ja? Vind je het erg dat ik de verkering uit maak? Ja loog ik, heel erg en deed net of ik opkomende tranen moest bedwingen. Maar wil je dan nooit meer....
Nog voor ik verder kon vragen meerde Hans met de BM af en riep naar Lotte en mij om weer aan boord te komen voor de terugreis. Het viel me op dat Lotte nu dicht tegen Bas aan ging zitten waardoor ik het niet kon laten te roepen, wat nu Bas? Verkering met Lotte? Wacht maar af dat wordt vast heel gezellig. Lotte keek me vernietigend aan en sprak vervolgens geen woord meer.
Ons huisje paste geheel bij de hobby van mijn vader en z'n zwager ome Karel. Beiden waren dol op vissen. Het liefste visten ze op de grote plas en daarvoor had m'n vader een deal gemaakt met de cafébaas voor de wekelijkse huur van een roeiboot, want die van ons was niet alleen veel te klein om mee op de grote plas te varen maar bovendien was ie onherstelbaar lek.
Ome Karel en m'n vader visten het liefst voor dag en douw en stonden zo tegen 4 uur in de nacht op, waarbij ome Karel via de voordeur het vistuig in de boot lade en m'n vader voor de jenever zorgde, die hij, zodat mijn moeder het niet merkte, via het slaapkamerraam aan ome Karel aangaf. Want zomernachten kunnen knap fris op het water zijn en met een klare achter je kiezen valt kou als het ware weg. Als m'n Pa en ome Karel zo tegen elfuur in de ochtend van hun visserij terug waren en de koffie door m'n moeder geserveerd achter hun kiezen verdwenen was begon oom Karel gehurkt op de steiger de verschalkte buit met een vlijmscherp mes te fileren en van schubben te ontdoen. Snoekbaars das het neusje van de zalm,straks in het zuur met wat ui en straks wordt het smullen let maar op.
Ik kon moeilijk tegenspreken want ome Karel had immers jaren zich met de wilde vaart bezig gehouden en alle geheimen van fruits des mer  kende. Nee dat zou straks een smul diner worden. Nou dat viel zwaar tegen.
De opmerking dat riviervis veel grateriger was dan zeevis bleek meer dan waar. Eindeloos gepiel om die graatjes op te speuren en te elimineren bleek niet alleen waanzin maar ook volkomen nutteloos te zijn. Telkens als ik dacht ik kan nu een hap (van een lullig stukje vis) nemen of er bleek weer een minuscuul graatje het op m'n verhemelte gemunt te hebben.
Ik kreeg die handel gewoon niet weg. Sorry verontschuldigde ik me en stond op van tafel. Niet lekker vroeg ome Karel me daarbij niet begrijpend aankijkend. O, jawel hoor jokte ik maar ik heb nu niet zo'n honger. Nog voor m'n moeder kon zeggen dan zal ik nog wat vis voor je bewaren voor straks verliet ik het "Fruit de la rivière" diner.

Een rusteloos zeiljacht.
Nu ik als rietzeiler inmiddels enige nautische ervaring had opgedaan werd het tijd om zelf een schip aan te schaffen of beter aan mijn ouders te vragen of zij zo vriendelijk wilden zijn een zeilboot voor mij te kopen. Omdat geen van onze gezinsleden verstand van de aankoop van zo'n ding had werd ome Jaap gevraagd bij de koop van een jacht te adviseren. Ome Jaap beschikte volgens zeggen, als doorgewinterd bestuurder van een gemeente reiniging sleepboot, over voldoende kennis op nautisch gebied. En, omdat Jaap, met regelmaat met z'n sleper de grachten van Mokum doorkliefde wist hij precies waar een aantal pieremachochels voor een prikkie op een nieuwe eigenaar lagen te wachten. Na een poosje sprak hij dan ook m'n vader met de mededeling dat hij een plaatje van een zestien kwadraat in Amsterdam Noord had zien liggen en hij alvast een afspraak met de verkoper voor dezelfde avond had gemaakt.
Op de fiets vertrokken we gedrieën Jaap, m'n Pa en Ik  naar een ietwat smoezelige haven in Noord en bekeken in het half duister de bewuste zeilboot met de fraaie naam; Wayward Wind (Wayward staat voor Rusteloos). Ome Jaap stapte samen met m'n vader aan boord en bestasten het houtwerk, prikte hier en daar met een zakmes of er ondeugdelijke delen in de romp en de bovenbouw verstopt zaten, mompelde zo af en toe en stapten weer op de wal. Het gezicht van de eigenaar/verkoper gaf geen krimp toen ome Jaap zijn bevindingen ventileerde. Het is een aardig scheepje maar der zit nog wel wat werk aan dacht ik zo. Jaap z'n rapportage kwam niet echt als een voltreffer bij de verkoper over en hij riposteerde ja raai je de koekoek daar is de prijs van honderd vijftig harde guldens dan ook na. Maar met een likkie verf en wat lak kan ie der weer jaren tegen. Trouwens waar vindt je zo'n koopje een bootje compleet met tuigage en dekzeil.
En voor nog een meier krijg je ook nog een 3 pk seagull buitenboord bij. Handgeld werd uitgewisseld en de koop was gesloten. Dan komen we hem zaterdagochtend ophalen en dan varen we hem naar Vinkenveen. Opgetogen over zoveel mazzel bij het voor weinig veroveren van een schip fietsten we terug naar huis.

Die zaterdag vroeg op en samen met Hans, Bas en Rob op de fiets naar de haven in Noord. De Seagull was al door de verkoper op de motorplank gemonteerd en ik vulde het tankje en met peut, wond het starttouw rond de poelie en trok de motor aan de gelijk begon te snorren. Als een tiet loopt ie hè? Hans knikte alleen maar. De fietsen gingen samen met ons aan boord, we gooiden los en voeren weg. De golfslag op het IJ viel zwaar tegen en het gehuil dat de Seagull, nu op volle toeren, maakte ging door merg en been. En ja hoor bij het passeren van de Noorder Pont stotterde de Seagull zo vreselijk dat het leek of ie elk moment de geest kon geven. Maar gelukkig haalde we op tijd het lozingkanaal en daarmee rustiger vaarwater. Na een poosje dwars door de stad gevaren te hebben kwamen we op de Amstel en daarmee op de juiste route richting Vinkenveen. Bij Ouderkerk aan de Amstel moesten we op de brugwachter wachten. We meerden af en…de Seagull vloog weg. Nou ja hij stopte der mee. Hans die ook zo'n zelfde buitenboord motor had, duwde me opzei en inspecteerde het apparaat. Sproeier verstopt denk ik en gelijk een chirurg tegen z'n assistent: Schroevendraaier en een Baco! Ik keek Hans hulpeloos aan ik heb geen gereedschap bij me hoor en dit schip is buiten de tuigage en onze fietsen leeg. Rob klauterde de wal op en liep naar het café op de hoek naast de ophaalbrug en ging naar binnen om even later triomfantelijk zwaaiend met een gereedschaptasje te zwaaien. Hij klauterde terug het schip op en gaf Hans een Baco en een schroevendraaier aan.
Hans demonteerde de sproeier hield hem tegen het licht, blies er in, zoog eraan en riep niet verstopt. Wat wel opviel was dat, ondanks dat al die tijd de benzinekraan open had gestaan er geen benzine uit de carburator, nu de sproeier verwijderd was, was gestroomd. Geen mengsmering meer dachten we allen tegelijk, Hans schroefde de tankdop los en met de steel van de Baco peilde hij de tank. Niks, nada, geen peut meer. Ik hakkelde, maar hoe kan dat dan? Dat motortje loopt toch zeker een uur of vier op een volle tank? Ja normaal wel antwoordde Bas die altijd de Seagull van Hans onderhield, dus precies wist wanneer de Seagull weer dorst had. Verdomme we varen nog geen uur en nu al leeg. Ik keek weer dommig de boot rond om te kijken waar ik het jerrycannetje had gelaten en ineens herinnerde ik me dat ik hem in het achteronder opgeborgen had.
 Met de jerrycan ging ik op zoek naar een benzinepomp en liet de boys op het schip achter. Nadat ik het dorp doorgelopen had stak ik bij de brug de Amstel over en bij een bromfietszaak liet ik de Jerrycan met mengsmering 1: 25 afvullen.
Terug bij de boot bleek die inmiddels aan de andere kant van de brug te liggen want de jongens waren, nadat de brugwachter de brug had bediend, al slepend en peddelend daar terecht gekomen. Alleen zo dat ik alleen aan boord kon komen door, door een drassig terrein te waden.
Gierend van de lach zagen de jongens hoe ik op een gegeven moment juist die plek betrad die me tot aan mijn knieën in de prut liet zakken.
Nadat we het tankje van de Zeemeeuw hadden gevuld voeren we door naar onze haven. We meerden The Wayward Wind af en besloten nu het te laat was voor de Maiden Sail Trip uit te stellen tot de volgende dag.

Maiden Trip
Voordat de 16 kwadraat met gestreken zeilen het ruime sop kon kiezen hadden er zich nogal wat voeten, handen en gevloek op de steiger afgespeeld. Niet alleen bleek het tuigage er uit te zien alsof het door termieten aangevreten was maar ook de kleur en bovenal de geur waren de laatste jaren niet meer door een ringetje gehaald. Wat verder opviel was de erbarmelijke staat van touw en stagen werk. Zelfs zo dat bij het aanspannen van de twee zijstagen het voordek lichtelijk bol ging staan. Maar zo dacht ik het is de Maiden Trip en die is er juist voor om achter alle kinderziektes van deze schuit te komen. Om de Maiden Trip een feestelijk tintje te geven hadden wij, Hans, Bas, Robbie en mijn persoontje zich feestelijk aangejurkt. Waarbij ik de kroon spande door mijn putsemmer hoofddeksel en mij vaderlandse driekleur omslagdoek.
Nu moet je weten dat het scheepje afgemeerd lag aan de steiger in de sloot naast ons zomerhuisje, en dat je, wilde je op de plas komen, je eerst de hele sloot uit moest varen. Deze sloot liep parallel aan een aantal weilanden en een brede dijk. Op deze dijk, onderdeel van de jachthaven, stond op de punt, bij de doorgang naar de Vinkeveenseplas, een villa met als eigenaar de voorzitter van de Vinkeveense Watersport Vereniging.
De Wayward Wind was klaar om, zij het gereefd, af te varen.
 Aangejurkt peddelden we de sloot uit en bij de hoek en de villa aangekomen hoorde we de basstem van de Watersportman zeggen:
Zo jongens, dat gaat vast Fout!
Brutaal als ik was riep ik terug: wacht u maar af! Als we direct de zeilen gehesen hebben gaan we er, voor de wind, als een speer vandoor!
We hezen de zeilen en verdomd Wayward zoog als het ware de bries naar zich toe en krakend kwam ze van boeg tot haar spiegel tot leven.
Hans (die had er immers verstand van) trok de Fokke- en de grootzeilschoot strak naar zich toe en we gingen voor de wind richting de grote buiten steiger van de Jachthaven.
Vlak voor de steiger overstag en gelijk in tegenovergestelde terug, richting Watersport villa om daar, let op, even de blits te maken en de watersportvoorzitter te laten zien hoe een kamikaze gijp er uit zou zien.
Op commando van Hans, hij zou GIJP! roepen zouden we plat in de kuip gaan liggen zodat we de giek niet tegen onze kanis zouden krijgen.
GIJP!
We doken als een gek plat in de kuip, hoorden een enorm gierend geluid, het werd ook plots heel licht in de kuip, we keken op en……………..
Niet alleen was de voorplecht geheel verdwenen maar ook de mast, de mastkoker, de stagen, het grootzeil en de fok. Maar geluk bij een ongeluk we waren op peddel afstand van de villa en de ingang van de sloot. Stiekem, een beetje van schaamte, peddelden we zachtjes langs het huis van de meneer Watersport. Maar zijn basstem hijgde in onze nek: Ik zei het toch, ik zei toch dat het FOUT zou gaan! Oerlemans het is dat ik weet dat je een prima wedstrijdzeiler bent anders zou ik jou en je maatjes een schande voor de pleziervaart hebben gevonden. Het enige wat wij nog terug konden fluisteren  was:  Ja meneer.
Met de Wayward wind is het, zelfs niet nadat mijn vader er een gedeelte van een buitendeur onder het schip vandaan had gehaald en eindeloos had geprobeerd het schip waterdicht te maken, nautisch nooit echt wat geworden.
Uiteindelijk heeft Wayward zijn laatste bestemming, vanwege zijn zeer brede gangboorden, als Barscheepje meer dan waar gemaakt en hoefde ik ook verdere lessen op zeil en nautisch gebied niet langer te volgen en alleen nog maar voor voldoende mond en drankvoorraad te zorgen.

Zeilersbal
Aansluitend op de jaarlijkse zeilwedstrijden op de Vinkeveenseplas waar ook Hans en Bas aan mee zouden doen volgde na de prijsuitreiking in Café Restaurant Jachthaven De Plasmolen het zeilersbal.
Een feestelijke bijeenkomst waar ook niet leden van de organiserende zeilclub, na het betalen van een toeslag op de entreeprijs naar binnen mochten. Deze gasten, de meeste uit de omliggende plaatsjes en dorpen, hadden meestal een agrarische achtergrond kortom echte boeren. Belangrijks voor het organisatie team was dat een eventueel deficit door hen aan de bar aangevuld werd. Want onze boertjes dronken niet, zij zopen. En dat in een tempo dat gelijk lag aan het tempo dat zij ook hanteerden als de kermis bij hen op ’t dorp op bezoek kwam.
En wij? Ook Hans, Bas, Robbie en mijn persoon moesten, of we nou wilden of niet, op uitnodiging van een handelaar in vee mee zuipen. En, zo legde onze gastheer uit, als we vol gelopen waren even buiten op de steiger sassen, dan de vinger in de keel, en alles afvoeren wat in de weg zat zodat er voldoende ruimte was om bij te vullen. Maar wat ie er niet bij vertelde was dat de heilzame werking van alcoholica, zelfs na het aftappen van de vochtige blaas en maaginhoud, gewoon door zou zetten. Tegen een uur of elf waren we dan ook zo lam, hoorndol en zo opgehitst door het imitatie PaPa Beu Viking Jazzband dixieland orkest dat Bas staande op het dakterras met een parasol wilde springen waarbij hij telkens luid riep dat hij in een citroenjenevertje veranderd was. En wij? Hielpen wij Bas? Ja! Wij ondersteunden Bas en moedigden hem aan vooral te springen. In koor, nu ook ondersteund door onze agrarische vrienden, joelden naar omhoog: Spring Bas spring! Bas sprong en verdomd hij werd een aardig stukje door de parasol gedragen en belande keurig in het water van de haven. Drenkeling Bas werd op het droge gehesen, kreeg een aantal tafelkleedjes van het terras omgeslagen en moest hij op advies van de omstanders gelijk aan de vieux. En nog voor Bas kom uitbrengen maar ik ben al een Citroenjenevertje werd er een colaglas vol Hollandse Cognac naar binnen gekieperd. Hans die het waarschijnlijk zielig voor Bas vond dat ie zo nat was had ergens een vergulden schilderijlijst opgeduikeld en dit met veel elan om Bas zijn nek hing.

Waarschijnlijk op uitnodiging van de eigenaar van de jachthaven arriveerde er een Politieagent, een echte Bromsnor, op een motorfiets met zijspan.
Hij monsterde de opschudding, die eigenlijk tegenviel, want buiten wat gelal en herhaaldelijk gebruik van de slagzin: Hij is een citroenjenevertje, Wij zijn een citroenjenevertje, Iedereen is een citroenjenevertje, was iedereen zo pist dat we allemaal alle energie nodig hadden om überhaupt te blijven staan. Bas werd compleet met vergulde lijst, nadat we eerst hadden verteld dat Bas bij de Jachthaven aan de winkeldijk verbleef, door de agent in de zijspan geladen en afgevoerd.

Toen wij, Robbie, Hans en ikke vele uren later met de zeilboot terug op onze stek waren, zat Bas nog steeds met de lijst om z’n nek in de Wayward barboot, waar hij alvast aan de pils begonnen was. Toen hij ons opmerkte fluisterde hij als of het hier een staatsgeheim betrof: Ik ben een citroenjenevertje. Waarop wij elkaar aankeken en alleen nog konden uitbrengen:  Ja!! Wij ook Bas, wij ook!

Friemel

















M. Friemel Felderhoff

Hij was er ineens. Zijn ouders waren met de Ruïne een motorjachtje dat leek op kloon van een  Bakdekker, van hun thuishaven in Loosdrecht voor het zomerseizoen in onze Vinkeveense jachthaven afgemeerd. Hij, een blonde slungel, was naar wij later begrepen een fervent zwemmer en lid van een waterpolo ploeg. Hij deed verder aan de edele waterskisport en was daar zelfs op het onderdeel schans springen en slalommen een toppertje. Nou had die gozer een makke en die makke bestond uit het feit dat ie, zelfs als het na onze nachtelijke avonturen, hij het nodig vond om klokslag 07.00 uur in het water, met een minuscuul klein zwembroekje waar ie constant aan het friemelen en sjorren was, van de haven te duiken. En tijdens het trekken van zijn trainingsbaantjes bij ons het dekzijl op te tillen om daarna op luide toon te vertellen om toch vooral op te staan omdat…..en dan kwam er een rede die door de Heineken ochtendnevel niet echt tot ons door drong. Wat ie wel bereikte was dat wij Friemel de pleuris wenste en hem het liefst met z’n allen zouden laten verzuipen.

Iets wat natuurlijk nooit zou lukken omdat we onze Friemel nooit in het water te pakken zouden krijgen en omdat Friemel in de majem te snel weg was. Met Friemel ben ik later, toen we wat ouder waren naar Zuid Frankrijk geweest, daar is hij ook gaan wonen. En nu vele jaren later heeft ie weer een bootje net als ikke en Ronnie Visser bij wsv HND in Mokum.

PS
Uiteraard is dit verslag maar een tipje van al onze Vinkeveense avonturen.

Onze jeugdige avonturen stopten toen Hans en Bas gingen zeezeilen en ze daarvoor naar een haven aan het IJsselmeer verkasten. En natuurlijk dat de meeste vriendjes ofwel gingen werken, gingen studeren en verkering kregen en daardoor geen tijd meer voor hun scheepjes hadden.

TOEVAL?

1957 Toeval?




















Ik help m’n vader in de showroom met fietsenpoetsen en zie vanuit het winkelraam hoe een filmploeg z’n spullen uitpakt en opstelt naast het clubgebouw van Roeivereniging Nereus. De regisseur geeft een paar meisjes, aanwijzingen wat ze moeten doen. Na een poosje vat ik moed en loop naar de filmset. Nieuwsgierig als ik ben vraag ik wat ze aan het doen zijn. Wij maken de 1e Nederlandse speelfilm in kleur “Jenny” die helemaal in Amsterdam gefilmd gaat worden, antwoord de man en nu gaan we hier een aantal roeiboot scènes opnemen .
Oh antwoord ik en stel me voor. Peter Koghee, ik ben de zoon van de fietsenmaker hier aan de overkant. Ik ben Willy van Hemert en dat is m’n dochter Ellen zij speelt de hoofdrol in deze film. Vind u het erg als ik blijf kijken naar wat u doet en zo? Nee dat mag als je maar niet in de weg loopt. Meneer van Hemert ik heb nog wel een vraag. Waarom doet u zo met uw wijsvingers en duimen? Daar maak ik een kadertje mee, dan kan ik de uitsnede van het beeld bepalen, kijk zo. Doe het maar na.
Ik doe het na, niet wetende dat ik als productie en regie assistent jaren later Willy heel veel moet nadoen, net als m’n vriendjes/buurtgenootjes Jeroen Krabbé en Willeke Alberti met Willy van Hemert samen zal gaan werken.
Toeval?

 Je zou het haast gaan denken.

WISTEN WE VEEL

WISTEN WE VEEL


6e klas Meerhuizenschool 1956.

Op m’n zesde, m’n vader had net, juni 1950, de fietsenstalling van m’n grootvader in de Borssenburgstraat overgenomen, ging ik voor zesjaar naar de openbare lagere de Meerhuizenschool op het Meerhuizenplein. De eerste 3 klassen bij jufrouw Muller die les gaf gezeten op een podium en een verhoogde stoel en daarna 3 jaar bij Meester de Vocht. Na het leren van eerst schuinschrift met sponsendoos, griffel en lei, schuinblokschrift met kroontjespen, blokschrift met een blokschriftpen, een stuk of vier verschillende spellingen, leerden we ook (de taal boekjes waren nog van voor 1940) dat Oom in de Dessa ergens in de Gordel van Smaragd met influenza onder z’n klamboe in z’n sarong & kabaja op bed lag. En later tijdens geschiedenis leerden we alles over een tijdperk vol hunnenbedden, steen, ijzer, brons en dat de Batavieren in uitgeholde boomstammen de Rijn afzakten.
 Maar over de oorlog? Een oorlog die nog maar 5 jaar daarvoor beëindigd was. Nee daarover hoorde en leerde je op school wonderlijk genoeg niets.

Wist je veel dat er een aantal van je klasgenoten in onderduik geboren waren of van deportatie gered waren alleen vanwege het feit dat hun ouders gemengd gehuwd waren? Wist je veel dat er zoveel gezinnen uit jouw straat en buurt gedeporteerd en vermoord waren? Nee je had geen idee. Je begreep ook niet dat toen je een meisje uit je klas vroeg of ze met je wilde gaan, ze dat wel wilde, maar dat ze liever niet had dat je haar bij haar thuis zou ophalen om samen naar school te gaan. Je begreep ook niet dat ze  nooit vriendjes of vriendinnetjes op visite vroeg of op visite ging.

Vele jaren later toen ik met haar, Evelien, via internet contact met haar had, begreep ik dat dit te maken had haar vaders kampverleden en zijn angst haar te verliezen en dat ze daarom zo snel als ze kon van huis naar school en van school naar huis moest.

We maakten lol, en gingen we gewoon, bij mooi weer, met de klas sporten op het speelterrein aan de Gaaspstraat waar nog maar zo kort daarvoor het voor Joodse kinderen verboden was om daar te gaan spelen. Dat zelfde plein dat vanaf november 1941 door de Duitse bezetter aangewezen was als marktplaats voor onze Joodse medeburgers. Wist je veel dat hele familie(s) van je beste vriendje(s) en je buren uit onze buurt afgevoerd en vermoord waren. O ja je voelde wel, als je bij ze thuis speelde dat er iets was, maar nee, over het hoe en waarom wist je niets.

Later, veel later, kwamen die verhalen en het verdriet pas los. Hoe wonderlijk is het nu ik  terugkijk dat we ondanks alles met de klas bevrijding vierden terwijl een groot deel van onze klas eigenlijk nooit geleerd had waar die bevrijding nou eigenlijk uit bestond. De avond van 4 Mei ging de vlag halfstok, moest je, als de straatlantaarns gingen branden, stil staan en stil zijn. Op 5 Mei je feestelijk verkleden, de vlag uithangen, een bevrijdingslied zingen (later bij 10 jaar bevrijding samen met Willeke Alberti en op de Vrijheidslaan) Fietsen met houtenbanden over een parcours vol handicap en als je mazzel had mocht je koekhappen. O, ja, en op school een opstel en een tekening (de mijne van een vliegtuig dat broden naar beneden gooit naar mensen op het dak) maken met als onderwerp “De Oorlog”.

Dit jaar, 2010, heb ik voor het eerst daadwerkelijk begrepen of beter gevoeld wat mijn joodse vriendjes en m’n Joodse klasgenootjes al die jaren met zich mee hebben gedragen en nog steeds meedragen na het zien van de imponerende tentoonstelling “De ondergang van Abraham Reiss”
Museum de Fundatie in Zwolle met schilderijen en een daarbij behorend boek van m’n beste en oudste vriendje Jeroen Krabbé.




Anekdote.
Amsterdammers kennen dat wel eerst noem je,je, buurvrouw  en buurman “buuf en buur” daarna Tante en Ome. Ik had ook een paar omes en tantes.
Van een van die tantes, Sjaantje Buhrman, is de volgende anekdote die zich afspeelt een paar jaar na de oorlog.

Op de hoek van Rijnstraat en Vrijheidslaan (toen nog Stalinlaan) kwam een stalletje met fruit te staan . Tante Sjaan behept met een onvervalst Mokums - Jiddisch accent, extra geaccentueerd doordat m’n Tante Sjaan een gedeelte van haar verhemelte miste, wilde net haar bestelling bij de fruitman doen toen een dame ietwat voordrong en Tante Sjaan sprak: Gaat u gerust uw gang, ik heb net een paar jaar van binnenshuis wachten achter de rug en heb er toen naar gesnakt en zelfs voor gebeden om ooit eens een tijdje buiten te mogen wachten. Daarop keek de fruitman op en reageerde met: Oi, U ook?